De bekende Nederlandse humanist Desiderius Erasmus gaf in 1517 al eens een karakterisering van een typische grammaticales, toen hij schreef: ‘Een hartverscheurend gehuil klinkt door de klas wanneer kinderen dit alles moeten opdreunen.’ Leerlingen hadden in de 16e eeuw al weinig op met de manier waarop grammatica werd gegeven. En laten we eerlijk zijn: wat heeft het ook voor zin dat kinderen weten wat een onbepaald voornaamwoord is, of hoe ze een lijdend voorwerp kunnen opsporen? Dat zegt ze weinig. Wat dat betreft is grammatica inderdaad letterlijk stom.

In mijn lezing wil ik laten zien dat het ook anders kan, door de focus van het grammaticaonderwijs minder te leggen op het uitvoeren van onbegrijpelijke ezelsbruggetjes, maar meer op het ontdekken van betekenis in taal door met de vorm daarvan zelf aan de slag te gaan. In speelse werkvormen kunnen kinderen zelf ontdekken, en ook een gevoel krijgen voor wat de abstractere eigenschappen van taal zijn. Dan gaat het om schijnbaar moeilijke begrippen als predicatie en congruentie. Die begrippen zijn bij nader inzien echter juist gemakkelijker, en kunnen leiden tot een dieper begrip van de grammatica. Dan gaan ook de grammaticalessen meer spreken, en zijn ze niet meer zo stom.